Structuurkaart

Klimaatonderlegger structuurkaart provincie Noord-Brabant

De Klimaatonderlegger structuurkaart bestaat uit een opstapeling van highlights/structuren boven op de feitenkaart lagen. Deze highlights helpen mensen bij het interpreteren van de kaart. Dit zijn dus geen harde feiten, maar structuren die de hoofdlijnen van het systeem weergeven. De structuren zijn gebaseerd op de relaties tussen de lagen hoogte, bodem, water, groen, bebouwing, infrastructuur en een toevoeging atmosfeer. De structuren zijn met lijnen, vlakken en punten op een grafisch aantrekkelijke manier verbeeld.  

Om de structuurkaart van Provincie Noord-Brabant te bekijken, zie link.

 

Warme en droge bodems

De droge, warme bodems zijn vaak de zandgronden die waterdoorlatend zijn, waardoor snel uit het gebied verdwijnt. Het verkoelende effect van het water is er dus in mindere mate aanwezig, waardoor deze bodems snel opwarmen. Dit heeft weer invloed op het weer, zie atmosfeer. 

Beekdalen

Toelichting Elk beekdal systeem heeft zijn eigen unieke kenmerken, daarom heeft elk beekdal zijn eigen kleur gekregen. Zo geeft de structuurkaart meteen een overzicht van de verschillende beekdal systemen in bijvoorbeeld Noord-Brabant. 

Een voorbeeld is het verschil tussen de Dommel en de Aa. De Aa is een zwak stromend gecascadeerd systeem gevoed door regen- en grondwater uit de omgeving van Maarheeze en Someren. Waterpeil met toenemende schommelingen als gevolg van toenemende weer extremen. Terwijl de Dommel diep in het landschap ligt op leemhoudende beperkt doorlatende zandgronden. Een sterk stromende meanderende rivier.  

Brongebieden

In een systeem is het handig om te weten waar het water vandaan komt, hiervoor zijn de brongebieden. Dit is het gebied waar het water vandaan komt, dit kan ook kwelwater zijn dat vanuit de ondergrond omhoog komt. 

Atmosfeer

Toelichting Het reliëf, de grondsoort en hoeveelheid bodemvocht heeft invloed op het weer. Op hoge droge, warme zandgronden stijgt de lucht. Hier vormen zich wolken en kunnen flinke wind en hoosbuien tot wolkbreuken ontstaan. In natte lager gelegen beekdalen en valleien koelt de lucht af en regent en hagelt het vaker. Door de opstijgende lucht op hoge, droge gronden vindt er verversing van lucht plaats. Wel is er als gevolg van droogte meer fijnstof en uitloging van vluchtige stoffen door hitte. In valleien blijft de lucht vaak hangen, waardoor de luchtkwaliteit minder is. 

Hittelinten zijn zones waarbij de warmte als gevolg van uitstraling door het aardoppervlak in de overheersende windrichting wordt opgebouwd. Dit gebeurd vooral boven hoge, droge zandgronden en warmte uitstralende grote oppervlakten als wegen, bedrijventerreinen en sterk versteende dorpen en steden. Hitte eilanden zijn een clustering hiervan. 

Luwte zijn zones die uit de wind liggen. vaak aan de oostzijde van zandruggen, gebouwen en aan de westzijde in omsloten ruimten. Uitgaande van een overheersende westenwind. In deze zones krijgen atmosferische deposities meer kans om neer te dalen. 

Condensatie zijn zones waar koude en warme lucht elkaar ontmoeten op basis van aardkundige eigenschappen. Bijvoorbeeld op de overgang van warme, droge zandgronden en koudere, natte kleigronden, beek- en rivierdalen. 

 

Om de volledige legenda met toelichting van de structuurkaart te bekijken zie de toelichting Klimaatonderlegger

Scroll naar boven