Feitenkaart
De Klimaatonderlegger feitenkaart bestaat uit een opstapeling van verschillende landschappelijke lagen, namelijk de relatieve hoogtekaart, bodem, geomorfologie, water, bossen (naald-, loofbos en gemengd bos), bebouwing en infrastructuur. De feitenkaart is puur gebaseerd op feiten, wat de naam ook al aangeeft. Alle lagen zijn Open Source data. Alleen de relatieve hoogtekaart is een bewerkte hoogtekaart. De basisdata hiervan is ook Open Source, maar hier overheen is een bewerking uitgevoerd. Al deze lagen zijn op een grafisch aantrekkelijke en leesbare wijze verbeeld.
De feitenkaart wordt vaak ingezet bij (klimaat)dialogen, omdat iedereen met dezelfde basiskennis over het desbetreffende landschap in het gesprek staat.
Om de feitenkaart van Provincie Noord-Brabant te bekijken zie link.
Relatieve hoogtekaart
De relatieve hoogtekaart laat het hoogteverschil in relatie tot de directe omgeving zien. Voor zover wij weten zijn we de enige in Nederland die de relatieve hoogtekaart op deze manier kunnen uitwerken. De relatieve hoogtekaart laat nuances binnen de hoofdcategorieën ruggen, flanken en dalen zien. Dit maakt het lezen van het landschap op basis van het reliëf een stuk makkelijker.
De kleuren betekenen op hoofdlijnen:
1. Rood: rug/plateau, voornamelijk hoog en droog
2. Geel: Hoge flanken, voornamelijk droog
3. Groen: Lage flanken, afwisselend nat en droog
4 Blauw: Beekdalen of kommen, voornamelijk nat
Deze kleurencombinatie geeft mensen gelijk het gevoel waar risicovolle gebieden zijn in relatie tot bijvoorbeeld klimaatverandering.
Een informatie en grafisch aantrekkelijk kunstwerk om te bekijken en gebruiken!
Bodem en geomorfologie
Nederland bestaat uit verschillende bodemsoorten. Door menselijk handelen zijn de oorspronkelijke bodemsoorten in Brabant grotendeels verdwenen, op de bodemkaart van BRO (Basisregistratie Ondergrond) zijn de huidige bodemsoorten van Nederland te zien. Bureau Streekk heeft een eigen vertaling gemaakt van de welbekende bodemkaart van BRO. Dit helpt mensen de leidende principes van de bodem te begrijpen.
De acht hoofdbodemtypen zijn:
1. Zand: goed doorlatend
2. Leemarm humusarm: doorlatend
3. Leemarm humusrijk: doorlatend, sponswerking
4. Leemrijk humusarm: slecht doorlatend
5. Leemrijk humusrijk: slecht doorlatend, ponswerking
6. Lichte klei: zeer slecht doorlatend
7. Zware klei: zeer slecht doorlatend
8. Veen: sponswerking
Deze indeling is gebaseerd op de bodemkenmerken waterdoorlatendheid, mate van organisch stof en sponswerking. De relatie met water wordt hierdoor meteen inzichtelijk.
Het bodemtypen wat Bureau Streekk eruit wil lichten zijn de humusrijke gronden, ook wel de enkeerdgronden en beekeerdgronden. Dit zijn de ‘Goude randen’ die onze voorouders voor ons hebben nagelaten. Deze gronden hebben een hoog organisch stofgehalte, waardoor de bodem als een spons het water vasthoudt en langzaam water afgeeft aan de ondergrond. Hierdoor is het verkoelend en groen kan hier goed op groeien. Deze bodem liggen vaak rondom bebouwingskernen.
Water
Bij het woord water kan gedacht worden aan zowel grondwater, drinkwater als oppervlaktewater. Bij het thema oppervlaktewater is onderscheidt te maken tussen rivieren, beken, kanalen, sloten, vennen en geïsoleerde wateren. Hierbij is de ontstaansgeschiedenis een van de verschillen tussen de watergangen, Het kunnen gegraven of natuurlijke watergangen zijn. De gegraven watergangen staan los van de ondergrond en doorkruisen de natuurlijke watergangen. Alle watergangen hebben invloed op het landschap. Een mooi voorbeeld zijn de stagnatiekommen in de gemeente Meierijstad, ofwel plekken waar water langer in het gebied aanwezig blijft door de samenstelling van onder andere de ondergrond. De stagnatiekommen zijn namelijk gelegen in de oude loop van de Aa.
Bossen
Door het mechanisme verdamping, schaduwvorming en afval van CO2, stik- en fijnstof is groen het meest klimaat regulerende middel dat het natuurlijke systeem te bieden heeft. Bij de laag bossen is er een onderscheidt gemaakt tussen naaldbos, gemengd bos en loofbos vanwege het verschil in kimaat adaptief vermogen.
Naaldbos:
– Hoge mate van verdamping, verdrogende werking
– Ondiep wortelend
– Voornamelijk gelegen op de flanken
– Voornamelijk gelegen op goed waterdoorlatende voedselarme zandbodems
Gemengd bos:
– Afwisselende verdampingsgraad
– Ondiep en diep wortelend
Loofbos:
– Houdt water lang vast, verdampt en onttrekt minder water, verkoelende werking
– Diep wortelend
– Voornamelijk gelegen in de laagten
– Voornamelijk gelegen op lemige bodems
Naast bossen zijn akker- en graslanden ook onderdeel van de groene ruimtelijke laag. De graslanden liggen voornamelijk in de lage, natte delen van het gebied. Deze gronden zijn ongeschikt voor akkerbouw. De akkerbouw gebieden liggen voornamelijk op de hoge, droge gronden.
Bebouwing
Als we kijken naar de huidige bebouwing dan zijn die niet voor niks op de plekken gebouwd hoe we die nu kennen. Wanneer je zoekt naar relaties tussen de relatieve hoogtekaart en de bebouwingslaag valt het op dat de bebouwing vaak gelegen is op hoger gelegen delen. Dit is niet gek, want wanneer je hoog in het landschap zit is de kans op het behouden van droge voeten het grootst. Vaak op de dekzandruggen, stuifzanden of hoge flanken zijn de steden en dorpen te vinden.
In de bebouwingslaag is onderscheidt gemaakt tussen: bedrijventerreinen, centra, wijken en bebouwing in het buitengebied. Grote vlakken zijn bedrijventerreinen. Kleine korrels zijn centra, woonwijken of bebouwing in het buitengebied. Hoe hoger dichtheid, hoe groter de vlakken en hoe groter het hitte-absorberend en kleiner het water infiltrerend vermogen.
Infrastructuur
De infrastructuur lijnen in het landschap brengen ons van A naar B. De infrastructuur volgt de bebouwingsstructuur. De infrastructuur heeft dus geen relatie met de ondergrond. De wegen zijn dus vaak te vinden waar bebouwing aanwezig is, dus de hoofdwegen op hoge, droge delen in het landschap. In de Klimaatonderlegger wordt onderscheidt gemaakt tussen snelwegen, overige wegen, spoorlijnen en hoogspanning trace.